Plantgat voorbereiden
Plantgaten moeten onder gunstige weersomstandigheden worden gegraven ter voorkoming van structuurbederf. Vooral zware grondslagen, zoals klei- of leemachtige bodems slaan snel dicht op het moment dat er met nat weer wordt gegraven en in de praktijk leidt dat tot veel problemen omdat het water daarna niet meer weg kan. Klei- en leemgronden zijn ook gevoelig voor versmering van de wanden, waardoor de wortels moeilijk uit het plantgat kunnen groeien. Dit kan worden voorkomen door te graven met een tandenbak of door de wanden na het graven handmatig met een spade los te maken. De plantgaten zijn bij voorkeur klaar op het moment dat de bomen arriveren, zodat de bomen niet langer boven de grond liggen dan strikt noodzakelijk is.
Bij gronduitwisseling moeten de nieuwe en de bestaande grond onderin het plantgat met elkaar worden gemengd om te voorkomen dat er een storende laag, waar water in kan blijven hangen, ontstaat. Het plantgat moet ruim gegraven worden. Plantgaten kunnen nooit te breed zijn maar wel te diep. Het is heel belangrijk dat de boom niet dieper komt te staan dan op de kwekerij anders verstikken de wortels. De wortelhals moet zichtbaar blijven dus meet voor het graven de hoogte van de kluit. Houd daarbij rekening met het feit dat zware bomen door het eigen gewicht kunnen gaan zakken en dat geroerde of aangebrachte grond zal inklinken. Zandgronden klinken met ongeveer 10% en kleigrond over het algemeen met 20% in. Plant de bomen in deze gevallen iets hoger. Graaf daarbij nooit dieper dan de hoogste grondwaterstand want wanneer er organisch rijke grond in het grondwater terecht komt, zal er een anaerobe vergisting optreden waardoor er een zuurstofgebrek in de bodem ontstaat.
Kluiten van bomen zijn meestal verpakt in jute met een draadkorf. Om het risico van kluitbreuk tijdens het manoeuvreren te vermijden is het beter dit niet te verwijderen. Het is voldoende om draadkorf en jute, nadat de boom in het plantgat is geplaatst, bij de stam los te maken. Jute verteert ondergronds vrij snel en de draadkorf, gemaakt van voorgegloeid ijzer, zal gaan oxideren en uiteindelijk ook verdwijnen.
Verankering
Nieuw aangeplante bomen moeten worden verankerd om ze te beschermen tegen scheefwaaien. Normaal gesproken staat een boom binnen 2 tot 3 jaar voldoende vast en heeft daarna geen extra hulp meer nodig. Er zijn verschillende verankeringsmethoden. De keuze van verankering is afhankelijk van de maat boom, de grootte en kwaliteit van de kluit en de locatie waar de boom wordt geplaatst.
Bovengrondse hoge verankering
Bomen zonder kluit hebben altijd bovengrondse, hoge verankering nodig. Ook lichte maten met kluit worden meestal bovengronds verankerd:
• < 10-12 stamomtrek, 1 paal. De paal plaatsen aan de zijde waar het meeste wind vandaan komt.
• > 10-12 stamomtrek, minimaal 2 palen.
• > 25-30 stamomtrek, 3 palen in een driehoek om de boom.
Normaal gesproken staan boompalen 1,5 meter boven de grond en 1 meter onder de grond. De boompalen moeten minimaal 20 cm in ongeroerde grond worden gedrukt, dus als er diep is gegraven moeten er langere palen worden gebruikt. Bij de lichte maten bomen mogen de boompalen bovengronds niet langer zijn dan de helft van de totale boom. Bij de zwaardere maten mogen de boompalen niet hoger zijn dan een derde van de totale hoogte. Het is niet noodzakelijk om verankeringspalen te verduurzamen. Gewone palen gaan gemiddeld 3 jaar mee en kunnen daarna verwijderd worden.
Verankering met kniepaaltjes
Kwaliteitsbomen hebben een stevige, vaste kluit en kunnen ook met 2 of 3 kniepaaltjes worden verankerd. Deze methode is gunstig voor het aanslaan want het is algemeen vastgesteld dat bomen eerder zelfstandig staan wanneer deze laag verankerd worden. Dat komt doordat bomen met kniepaaltjes nog enigszins door wind worden belast en daardoor worden gestimuleerd om nieuwe wortels te maken. Ook de diktegroei van de stam wordt hiermee gestimuleerd. Het grote nadeel is dat er een hefboombelasting op de stam kan worden uitgeoefend en deze makkelijker kan afbreken.
Ondergrondse verankering
Ondergrondse verankering kan alleen worden toegepast bij bomen met een forse compacte kluit. Deze methode wordt vaak vanwege esthetische redenen gekozen. Soms ook vanuit praktische overwegingen, bijvoorbeeld wanneer een boom in verharding is geplaatst en er een boomrooster moet worden geplaatst. Bij een ondergrondse verankering worden drie palen, gelijk verdeeld, om de kluit in de grond gedrukt. Als alternatief kunnen er ook grondankers of betongaas onderin het plantgat worden aangebracht. Door vervolgens band of staaldraad over de kluit te leggen en dit aan de palen, grondankers of betongaas te bevestigen en aan te spannen, wordt de boom verankerd. Nadeel van dit verankeringssysteem is dat het meestal niet wordt verwijderd en de banden of kabels daardoor op den duur in de stamvoet kunnen gaan groeien. Er zijn echter ook biologisch afbreekbare verankeringsbanden verkrijgbaar en deze genieten, alleen hierom al, de voorkeur.
Beluchting en water
Nieuwe wortels hebben zuurstof nodig om vanuit de kluit verder te kunnen groeien. Bomen in de volle grond hebben daar in principe geen hulp bij nodig maar bomen die in verharding worden geplant hebben dat wel. Er zijn verschillende beluchtingssystemen verkrijgbaar waarvan een extra geperforeerde drainageslang het meest effectief is gebleken. Deze wordt ongeveer halverwege, maar liefst nog iets lager, rondom de kluit gelegd. Een beluchtingssysteem is in principe maximaal 2 jaar van belang en daarna overbodig. In de praktijk wordt de drainageslang ook vaak gebruikt om water te geven maar dat is niet aan te bevelen. Om te zorgen dat het water de gehele kluit kan bereiken moet een watergeefsysteem namelijk zo hoog mogelijk worden aangebracht. Een gietrand waar water in gebufferd kan worden is tot nu toe het meest effectief gebleken. Deze kan bestaan uit een aarden wal of een kunststof rand precies boven de rand van de kluit. Mocht dit beeld niet gewenst zijn dan kan men alsnog kiezen voor een extra drainageslang. Deze moet dan wel zo hoog mogelijk in de grond verwerkt worden.
Let op dat de bovenzijde van de kluit niet dicht smeert door het water geven. Wanneer de grondslag wat vetter is gebeurt dit vrij snel. Men kan dit voorkomen door de bovenzijde van de kluit regelmatig los te trekken met schoffel of cultivator, of de gietrand af te vullen met een dun laagje organisch materiaal zoals boomschors of houtsnipper.
Afvullen van het plantgat
Nadat boomverankering, en eventueel beluchtings- en watergeefsysteem, zijn aangebracht kan het plantgat worden afgevuld. Het is belangrijk dat de wortels goed contact maken met de grond rondom de kluit. Kluiten worden soms ingewaterd zodat de grond in het plantgat goed aangevuld wordt en er geen holle ruimtes naast de kluit ontstaan.
Als er voor het aanvullen nieuwe grond wordt gebruikt, kies dan bij voorkeur voor een grondsoort die de samenstelling van de originele grondslag benaderd, zo nodig aangevuld met organisch materiaal. Als er met kwalitatief goede grond, met voldoende organisch materiaal en bodemleven, is gewerkt hoeft er niets extra aan de bodem te worden toegevoegd. Wordt er toch gebruik gemaakt van meststoffen dan verdienen meststoffen op organische basis de voorkeur, om het bodemleven niet negatief te beïnvloeden.
Zijn er twijfels over de aanwezigheid van voldoende bodemleven dan is het raadzaam om bodemleven aan de bodem te enten. Hier zijn verschillende producten voor op de markt maar niet alles is efficiënt. Het is vooral belangrijk dat de micro-organismen geënt wordt. Zij vormen de basis is voor al het bodemleven. Bacteriën, eencellige organismen, nematoden en schimmels stimuleren de verdere ontwikkeling van een gezonde bodem en hierdoor zal de boom zal zich sneller en beter ontwikkelen.
Snoeien na aanplant
Gezonde bomen bezitten een natuurlijke balans tussen kroon en wortels. Deze wordt verstoord op het moment dat de boom wordt gerooid omdat iedere boom tijdens het rooien onvermijdelijk een gedeelte van zijn wortels kwijt raakt. De wortels kunnen daardoor minder water aanvoeren naar de kroon en dat geeft stress. De boom zal daarop reageren door minder en kleiner blad te maken en zo zijn bladoppervlak te verkleinen. Wanneer het watertekort te groot is, gaat de boom zelfs hout in de kroon afstoten, met als risico dat de habitus wordt aangetast. Water geven is daarom de eerste twee jaar noodzakelijk, maar dit alleen is vaak niet voldoende. Tijdens lange warme periodes, of bij extreem hoge temperaturen kan het gebeuren dat het blad verdroogt terwijl de kluit wel vochtig is. De wortelcapaciteit is dan simpelweg niet toereikend om de benodigde hoeveelheid water naar de kroon te voeren. Meer water geven is in dat geval geen optie en heeft alleen maar nadelige gevolgen zoals zuurstofgebrek en wortelrot. De enige oplossing is de behoefte aan water te verkleinen en de boom te snoeien. Het liefst al direct bij aanplant, zodat wordt voorkomen dat de bomen zwaar lijden onder piekperioden. In de eerste twee jaar zullen de kronen daardoor wat minder volume hebben, maar de bomen hebben minder last van stress, zullen sneller aanslaan en zich daarna beter ontwikkelen.
Snoeien doet men in het een- of tweejarig hout. Het dikke hout in de kroon moet behouden blijven. Hierin zit reservevoedsel wat de boom nodig heeft om nieuwe wortels te ontwikkelen. Het is niet noodzakelijk om al het aanwezige een- en tweejarig hout uit de boom te snoeien. Bomen met veel hout in de kroon hebben een flinke snoeibeurt nodig, maar bomen met weinig hout in de kroon, zoals bijvoorbeeld een Ailanthus, worden minimaal gesnoeid. Om de habitus van de boom niet te benadelen is het verstandig om de eindknoppen te behouden en alleen zijscheuten te verwijderen.
Stambescherming tegen zonnebrand
Helaas komt het steeds vaker voor; scheuren op de stam door oververhitting. Het transport van water in de stam beschermt de cellen van de bast normaliter tegen oververhitting, maar na aanplant wordt er minder water naar de kroon getransporteerd en werkt dit koelsysteem niet voldoende. De stam loopt daardoor risico op zonnebrand. De ondergaande zon is de grootste boosdoener, omdat deze loodrecht op de stam staat en met haar warmte de cellen zo hoog kan verhitten dat deze kapot gaan. Vandaar dat zonnebrand ook meestal op de westzijde van de boom zichtbaar is.
Vooral bomen met een gladde en dunne bast zijn erg kwetsbaar en moeten worden beschermd. Dit kan door de stam in te pakken met kokos- of rietmatten. Bomen met een ruwe bast en bomen die van onder af vertakt zijn, zijn minder kwetsbaar en hebben meestal geen bescherming nodig.
Let op: voorheen werd vaak jute om de stam gewikkeld, maar de praktijk heeft uitgewezen dat dit nadelige gevolgen kan hebben. Omdat de jute strak om de stam zit gewikkeld kan het hieronder gaan broeden. De temperatuur kan dan fors oplopen met negatieve gevolgen voor de bast en de rest van de boom.